43
Een buitenstaander zou zomaar kunnen denken dat ze al jaren een stel zijn. Dylon staat in haar keuken alsof hij hier al talloze keren is geweest en weet zonder iets te vragen waar hij het kaasmes en de mosterd moet vinden. ‘Het hangt en staat allemaal op logische plekken,’ legt hij uit, ofschoon Irma geen vraag heeft gesteld. ‘Dat verbaast mij niet, ik vind jou ook een logisch mens.’
‘Wat is een logisch mens?’
‘Iemand die zich niet anders voordoet dan hij of zij is, bij wie je krijgt wat je ziet.’
‘Heet dat niet eerlijk? En hoe kun je dat over mij zeggen terwijl je me nauwelijks kent?’
Hij kijkt haar ernstig aan. ‘“Eerlijk” is inderdaad een beter woord en het klopt ook dat ik je nauwelijks ken. Maar zulke dingen zie ik direct.’
Ze voelt dat ze bloost.
‘Durf je weer gewoon op straat te lopen, ’s avonds? Is die engerd eigenlijk opgepakt?’
‘Niet dat ik weet. Ik durf wel weer op straat, maar ik let goed op. Mijn baas staat erop dat ik me laat begeleiden als ik naar mijn auto loop.’
‘Denk je dat hij het speciaal op jou had voorzien of was je een toevallig slachtoffer?’
‘Ik denk het laatste. Een gelegenheidsslachtoffer, of zoiets. Ik heb het al achter me gelaten.’
Hij laat haar de kaasplank zien. ‘We kunnen aanvallen. Ik ben gek op kaas, dus hier blijft niet veel van over.’
De aanvankelijke achterdocht die ze bij zichzelf bespeurde heeft plaatsgemaakt voor een prettig gevoel.
‘Je staart naar me,’ lacht hij.
‘Ik vraag me af waar ik je van ken.’
‘Dat weet je toch nog wel? Of was je zo de kluts kwijt toen je me voor de eerste keer ontmoette dat je je dit niet meer kunt herinneren?’
‘Ik weet echt wel dat we elkaar al eerder hebben gezien, maar ik bedoel iets anders.’ Irma staat op. ‘Ik heb zin in nog meer hartigs. In leverworst.’ Ze pakt de lege kaasplank.
Dylon duwt haar terug in haar stoel. ‘Laat mij het maar doen. Jij bent moe, als ik het goed zie. Heb je gewerkt?’
‘Nee. Ik was bij mijn moeder. Dat is soms veel inspannender dan werken.’
Hij grinnikt. ‘Vertel mij wat.’
Ze wil vragen wat hij daarmee bedoelt.
Dylon buigt zich naar haar toe. ‘Ik vertel je later nog wel eens iets over mijn moeder.’ Hij raakt met een vinger bijna terloops het puntje van haar neus aan. ‘Ik vind jou leuk, Irma.’
‘Ben je écht niet meer met Denise?’ De vraag veroorzaakt een stilte. Ze houdt haar adem in.
Hij staat al bij de keukendeur en draait zich om. ‘Denise was geen serieuze zaak. Nee, ik ben niet meer met Denise. Stelt dat je gerust?’
Hij wacht het antwoord niet af en loopt de keuken in.
Ze weet niet wat ze van deze situatie moet denken. Het is prettig dat hij er is en toch klopt het niet. Komt het doordat ze zich eigenlijk een beetje overvallen voelt? Of heeft het te maken met het feit dat ze dat juist zo spannend vindt? Wat is hij van plan? Verkeerd uitgangspunt, corrigeert ze zichzelf onmiddellijk. Het gaat er eerder om wat zij van plan is.
‘Wat was er zo inspannend bij het bezoek aan je moeder?’
Het is een eerlijke en directe vraag. Dit soort vragen kunnen haar op de vlucht laten slaan, tenzij ze gesteld worden door iemand bij wie ze zich goed voelt. Op dit moment voelt ze zich goed bij deze man. Toch deinst ze terug. Haar gedachten gaan als een razende tekeer.
‘Wat gebeurt er nu?’ vraagt Dylon.
Ze slikt een paar keer. ‘Het is de manier waarop je praat, de vragen die je stelt. Je haalt herinneringen bij me naar boven.’
Hij komt naast haar zitten. ‘Vertel me daar maar eens meer van, Irma.’
‘Je doet me heel sterk denken aan mijn tweede liefde. Eigenlijk was hij de grootste liefde in mijn leven.’
‘Je praat in de verleden tijd over hem.’
‘Hij is dood. Als ik van een man hou, gaat hij dood.’
*
Het meisje ontdekte dat de relatie met haar moeder veranderd was. Er was iets ontstaan wat er niet eerder was geweest.
Afstand.
Ze probeerde zich voor te stellen hoe haar echte moeder eruit had gezien zonder naar de foto’s te kijken. Ze moest van zichzelf op eigen kracht een herinnering naar boven kunnen halen aan haar gezicht en aan haar stem. Aan haar geur.
Ze herinnerde zich niets.
Dat kon ook niet, stelde ze vast. Geen enkel mens kan zich iets herinneren van de tijd dat hij een baby was. De echte moeder was dus een verdwenen deel van haar leven en zou dat altijd blijven.
Ze vroeg of ze nog meer familie hadden. Of er nog grootouders waren, ooms, tantes, neven, nichten. Haar moeder antwoordde dat zowel haar vader als haar biologische moeder enig kind was geweest en ook hun ouders geen broers en zussen hadden gehad. De grootouders waren ook allemaal al dood.
‘Ook?’ vroeg het meisje. ‘Is mijn vader dan dood?’
De moeder stelde haar gerust. ‘Hij niet.’
‘Waar is hij dan?’
‘Denk daar nu eens niet aan. Denk aan ons. Wij zijn samen overgebleven. We hebben alleen elkaar.’
Het meisje liep naar buiten.
Het was de puberteit, volgens haar moeder. Het kwam door de ontwikkeling van vrouwelijke hormonen dat het meisje regelmatig woedeaanvallen had en alles kapotsmeet wat binnen handbereik was. Als de woede een kookpunt bereikte, begon ze te schreeuwen en eiste ze de terugkeer van haar vader en dan begon de moeder te huilen. Daarna sloten ze vrede en beloofde het meisje dat ze zich voortaan beter zou beheersen. De moeder beloofde niets.
Tijdens haar middelbareschoolperiode koos het meisje alleen vriendinnen die uit een compleet gezin kwamen. Als bleek dat de ouders van een vriendin gingen scheiden, verbrak ze direct de vriendschap.
Ze was veel alleen. De moeder drong erop aan dat ze lid werd van een muziekvereniging, omdat de verdwenen vader goed piano kon spelen en hij het op prijs zou stellen als zijn dochter dat ook leerde.
Het meisje weigerde. Ze wilde lid worden van een toneelclub.
‘Dat talent heb je ook van je vader,’ stelde de moeder vast. ‘Maar dat kun je beter niet ontwikkelen.’
‘Wat bedoel je daarmee?’ wilde het meisje weten. Ze had het gevoel dat het antwoord iets duidelijk zou kunnen maken.
De moeder zweeg.
Het meisje werd lid van een toneelclub en vertelde het opgetogen. Een paar weken later werd de moeder voor de eerste keer ziek.